In het café heerste een spottende stilte, maar hij deed net of zijn neus bloedde en vervolgde: ‘Vrouwen hebben hun eigen ideeën, zoals wij de onze. Zij hebben hun eigen rechten. Als straks de maatschappij gebaseerd is op wederzijds respect, zonder onderscheid des persoons, met een absolute gelijkheid tussen man en vrouw...’
Gomes barstte in lachen uit en stak de anderen aan. ‘Zeg, Lucenal Wie draagt er nou de broek?’ Van de andere tafels werden ook vragen op hem afgevuurd. Ze wilden van alles weten, maar hij stak zijn hand uit om hen tot zwijgen te brengen: ‘Ik zal het uitleggen. In meer ontwikkelde landen is de vrouw in alle opzichten gelijk aan de man. En als...’
‘Maar dit is toch Portugal, jongen! Waarom dacht je dat die Zweedse vrouwen hier iedere zomer naar toe komen? En de Duitse? En de Engelse? Nou?’
Half verbitterd, half woedend riep hij uit: ‘Mag ik even? Als wij op een dag zover zijn, wat ik uit de grond van mijn hart hoop...’
Maar het geschreeuw maakte doorpraten onmogelijk en met een gebaar van irritatie ging hij zitten; hij sloeg zijn borrel in één keer achterover en sloot zich af voor wat men tegen hem zei.
Later, toen de groep uit elkaar was gegaan, bleef hij op het trottoir met Gouveia napraten: ‘Waar of niet? Een ander voorbeeld: ik ben liberaal, republikein, soms zelfs socialist. Van kwezels moet ik niks hebben. Maar ik geef toe, moet toegeven dat iedereen zijn eigen geloof heeft. Of ik wel of geen sympathie voor de kerk heb doet er weinig toe. De kerk bestaat, met haar heiligen en haar gelovigen.
En daar heb ik maar rekening mee te houden. Als mijn vrouw bepaalde dingen gelooft heb ik dat te respecteren...’
‘Zeg, Lucena, neem me niet kwalijk maar daar komt mijn bus.’
Paarlen voor de zwijnen. Het waren een stelletje botteriken. Ze hadden nergens benul van, ze lazen geen boeken, sloegen nooit een krant open.
Die avond, in bed bij Teresa, had hij de beslissing genomen: hij zou een grote reis maken. Hij zou naar Berlijn gaan, naar Zweden, naar Moskou. Als hij terugkwam zouden ze groen en geel zien van jaloezie,want dan moesten ze wel naar hem luisteren. Lucena is er geweest. Lucena heeft het met zijn eigen ogen gezien. Lucena kan het weten.

Teresa was doodmoe en draaide met haar ogen, maar hij wilde meer, meer, nog een keer, hij was onvermoeibaar. ‘Jezus! Nog een keer? U krijgt er nog wat van!’ Hij moest afreageren. En daarbij vergat hij zijn hernia, zijn leeftijd, het doktersadvies.
‘Ik kan echt niet meer, meneer Jorge.’
Het was voor het eerst dat hij zich zo voelde sinds hij haar als maintenee had en, verlekkerd, streelde hij haar buik, terwijl zij zijn hand vasthield uit angst dat hij haar zou kietelen. ‘Houdt u koest. Wees rustig,’ en hij zag zich al aan boord, wuivend, zijn vrienden met open mond. Maar was het mogelijk? Zouden er geen problemen rijzen? En de visa?
Direct de volgende dag was hij naar het reisbureau gestapt, alles hing af van het paspoort. Hij moest eerst naar het stadhuis.Natuurlijk had hij recht op een paspoort, maar alles hing af van de politie. En bij de politie werd hij ontvangen met een glimlach: ‘Natuurlijk, meneer, waarom niet? Vroeger golden er weliswaar restricties voor bepaalde personen, maar het is altijd mogelijk geweest. Wilt u hier even tekenen?’
‘En ik dacht nog wel...’
‘Misverstanden ontstaan meestal doordat de mensen zich niet op de hoogte stellen, zich door geruchten laten leiden.En dan...’
‘Maar omdat het voor Rusland is dacht ik...’
‘Wat heeft Rusland ermee te maken? U gaat op zakenreis, u wilt wat rondkijken, dat is uw goed recht. Wilt u hier nog even tekenen?’

          

(uit De steek, in De Juwelier - Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1987.Vertaling: Robert Lemm)