Wanneer ik dit artikel begin met een persoonlijke herinnering, dan is dat om mijnerzijds getuigenis af te leggen van de bewondering die ik koester voor het talent van Eça de Queiroz (1845-1900), en ik hoop dat de Nederlandse lezer er een symptoom in wil zien van de invloed die het werk van de schrijver had, en nog steeds uitoefent, op de Portugese letterkunde. Eça de Queiroz is de laatste grote vernieuwer van de Portugese taal en literatuur, in een reeks die begint met Fernão Lopes (ca. 1380-ca. 1459), en waarvan verder Gil Vicente (ca. 1460-ca. 1536), Luís de Camões (1525-1580) en António Vieira (1608-1697) deel uitmaken.

José Amaral - nu arts, dik en al grootvader - en ik waren een jaar of zestien. Van het toen in de dierbare uitgave van Lello & Irmão, uitgevers te Porto - gepubliceerde deel van het werk van Eça de Queiroz (vijftien delen, drieëntwintig werken) hadden wij, voor zover het aanwezig was in de bibliotheek van het lyceum van Viana do Castelo, het weinige gelezen dat de bibliothecaris ons wilde uitlenen.
Daar dat weinige niet genoeg was, en de rest de geneugten van verboden vruchten beloofde, kochten we vol geestdrift op een dag in boekhandel Aires, met korting en op termijnen, het verzameld werk, en zochten een plaats in café Américo, drie deuren verder, moe door het gewicht van de pakjes en de emotie, niet in staat te wachten tot we thuis waren om daar op ons gemak de schat te bekijken die de heer Aires zelf met behulp van touw in dik papier verpakt had. Aan de ober die ons bediende (in die tijd zei men nog kelner) vroegen wij koffie en twee messen, en we begonnen meteen aan het dankbare werk van het opensnijden der bladzijden, waaraan ik met weemoed terugdenk.
Bewondering voor de schrijver had ons tot ware gelovigen gemaakt: in de vakanties schreven wij elkaar lange brieven in de stijl van Eça de Queiroz, erbuiten kwamen we met andere getrouwen bijeen op de kamer van Amaral, waar op een commode een klein, door kaarsen verlicht borstbeeld van de schrijver stond.
De vader van Amaral, die vinho verde verbouwde, stuurde zijn zoon elke maand met de pakketdienst een vat van dertig liter en wanneer wij die wijn dronken bij kaarslicht, onder de ironische blik van het borstbeeld, voelden wij, zestien jaren oud, in driedelig pak, een zakhorloge met ketting dwars over het vest, ons cynisch, teleurgesteld in de mensheid, het gezin, het vaderland en het onderwijs. De redding van de wereld - wij zagen alles bij voorkeur in een ruim perspectief - moest komen van de literatuur. Eça was groot, wij waren zijn toegewijde profeten en onze kring zou ongetwijfeld het begin vormen van een mooie, zuivere, bezielende beweging.
Maar omdat wij niet precies wisten waaráán wij een ziel moesten geven of wélke zuiverheid gekozen diende te worden, en ook omdat wij allen inmiddels verkering hadden, viel de kring uiteen. De bewondering voor de schrijver bleef evenwel. En terwijl zijn elegant vloeiende proza ons nog steeds in verrukking bracht ontdekten we in zijn werk, nadat we ons bevrijd hadden van jeugdige idolatrie, ver-borgen achter de estheet de man die eerder dan wij onze gevoelens jegens Portugal en de maatschappij waarin wij geboren waren, had gekend en weten te verwoorden.
"Eça lijdt om Portugal. Achter de spot hoort men de weeklacht. Zijn kunst, die van een Europees raffinement is, kan niet haar Iberische aandrift verbergen. Achter zijn lachen gaat zijn verdriet schuil... Als Portugees schrijft Eça de Queiroz met hartstocht. En daarom kun je onder het tintelend gefluister van zijn ironie de grommende ondertoon horen van het scherpe sarcasme dat uit bittere liefde groeit als haat, en uit zoete haat als liefde." *)

          

*) Miguel de Unamuno -El sarcasmo Iberico de Eça de Queiroz - 1922
(in Maatstaf nr. 2 - 1987 - vertaling Ger Leppers)